Nog meer sprekende beelden

Een gids in een museum kan een kunstwerk bespreken en dat vind ik altijd interessant. Maar toffer nog is het als de gids het kunstwerk zelf laat spreken.

Dikwijls voel ik me aangesproken door een schilderij of een beeldhouwwerk. Maar evengoed kan een natuurbeeld of een straatscène in mijn geheugen geprent worden en een sprekend beeld worden. Dat een beeld beklijft, ervaar ik soms ook bij een filmfragment of een foto. Ook een lied kan een beeld oproepen dat blijft nazinderen.  

Wat gebeurt er precies als een beeld me aanspreekt? Het is een stukje herkenning: ik herken er iets in van mijn eigen leven, wensen of verlangens. Een krachtig beeld spreekt me niet alleen aan, het spreekt me ook toe, er gaat een appel uit van dit beeld, het roept me op om iets vanuit een andere gezichtshoek te bekijken.

Enkele van de beelden die me aanspreken komen aan bod in mijn boek ‘De moed om mens te zijn’. Maar niet voor alle beelden was er een plaatsje. Daarom presenteer ik hier nog enkele andere beelden. Ik sluit af met wat uitleg over waarom het ultieme beeld me niet alleen raakt, maar ook verandert.

Wat zie je (niet) op deze foto?

© bijbelin1000seconden.be

“Wat zie je op deze foto?” De vraag werd gesteld aan een groepje 12-jarige meisjes en jongens. De antwoorden kwamen spontaan. “Ik zie paraplu’s, de zee, zand, de golven, grijze wolken.”

Toen stelde de begeleider een verrassende, maar volgens mij fantastische vraag: “Wat zie je niet op deze foto?” Ik kon vermoeden waar de begeleider naar toe wilde. Oh ja, ik verklapte nog niet dat dit groepje 12-jarigen bestond uit vormelingen die tijdens een eucharistieviering op Pinksteren het H. Vormsel ontvingen. Dus onvermijdelijk was dat iemand zei: ‘God zie je niet’. Maar dat was – alweer verrassend – niet het antwoord dat de priester-vormheer verwachtte.

Wat zie je niet op deze foto en is er toch? Als er omgewaaide paraplu’s zijn en onrustige wolken, ja … dan verwacht je toch ook een stevige wind. En inderdaad, de wind kun je niet zien. En met dat antwoord dat een andere jongen gaf, kreeg de priester natuurlijk een mooie voorzet om iets te zeggen over Pinksteren, over hoe de geest van God als een stormwind is die over de apostelen blaast en hen uit hun schuiloord verdrijft zodat ze het aandurven om naar buiten te gaan en een blijde boodschap te verkondigen. De geest die hen bezielt zie je niet, maar die is er wel. De fotograaf gaf zijn foto de titel Pinksteren mee.

Wat ik van deze ervaring meedraag is de fantastische vraag: ‘Wat zie je niet op deze foto?’. De vraag komt sindsdien bij me op als ik een schilderij van een kunstenaar zie. Wat je niet ziet en er toch is … als de kunstenaar dat in beeld kan brengen, dan is hij voor mij een echte reëlist. Het reëlisme vertrekt van de realiteit, van wat je ziet, en voegt er iets aan toe dat even wezenlijk is maar op het eerste gezicht niet te zien is. Een kunstenaar-reëlist toont datgene wat we niet met het blote oog zien, maar met het oog van het hart wel ontwaren.

Valerius de Saedeleer is zo’n kunstenaar. In een kunstboek zag ik een afbeelding van zijn schilderij De Leie in de ochtend. Je ziet een stukje natuur op dit schilderij. Maar wat zie je niet op deze afbeelding? Wat je niet met het blote oog ziet, maar wat de kunstenaar toch toont is het wezenlijke van dit natuurtafereel: de verstilling, de vrede van de trage rivier, de troost en weemoed die van de natuur uitgaat, de droom die ons helpt ontsnappen aan onze alledaagse beslommeringen, het landschap dat iets eeuwigs heeft, iets onwankelbaars. Ook in andere schilderijen toont de Saedeleer de ziel van het landschap, de kosmische verbondenheid, de verborgen samenhang, het tijdloze. Met zijn schilderijen roept hij ons sacrale bewustzijn op.

© www.standaard.be

Walking to the sky

© borofsky.com

De Amerikaanse beeldhouwer Joseph Borofsky was als kind gefascineerd door een kunstwerk van Paul Gauguin met de filosofische titel Where Do We Come From? What Are We? Where Are We Going? Deze vraag inspireerde Borofsky voor zijn kunstwerk Walking to the sky.

Een meer dan honderd meter lange paal van roestvrij staal wijst schuin omhoog de hemel in. Op de paal lopen enkele mensen met trefzekere pas vooruit, recht naar de top. Of toch niet? Borofsky maakte dit kunstwerk voor een tijdelijke tentoonstelling in het Rockefeller Center in New York in 2004. Daar geplaatst, tussen de wolkenkrabbers, lijkt Walking to the sky wel het symbool van de zelfbewuste moderne mens voor wie alleen de vooruitgang telt, maar die zich niet de vraag stelt naar het waarom en waarheen. Als hij zo doorgaat, valt hij na de top in de eindeloze diepte te pletter.

Zo keek ik naar dit kunstwerk. Maar zo bedoelde Borofsky zijn kunstwerk niet. Geen hemelbestormer, maar wat dan wel? De kunstenaar vertelt dat zijn Walking to the sky een antwoord is op Gauguins kunstwerk. Toen Borofsky zijn beeld maakte, dacht hij aan de tijd toen hij een klein jongetje was en zijn vader hem op de schoot nam om te vertellen over een vriendelijke reus die in het hemelruim woonde en die zij samen zouden bezoeken.

En inderdaad, één van de personen die op de paal richting hemel lopen is een kind. De dromen van kinderen zijn ontwapend. Op de close-up foto’s die ik zag van dat kind, was ik verwonderd over de open en verwachtingsvolle blik. Het is alsof het een verrassend zicht heeft op wat zich achter de wolken bevindt. Misschien verbeeldt het kind zich wel dat het aan de top gewoon door kan stappen, zomaar de wolken in.

Kinderdromen zijn ontwapenend, zeker als ze over vrede in de wereld gaan. Ontwapenend is ook de droom over een vriendelijke reus of een wereld vol goede mensen. Hoe ver klim jij op de paal die tot aan de hemel reikt? Zo ver als in het gedicht van Eugene Guillevic, bijvoorbeeld?

Zullen we nog verder gaan?
Zullen we tot in
Het hart der dingen gaan?

Daar waar je zegt: het is goed.
Daar waar alleen
Verstandhouding is,

Als een behoefte
Aan alles zijn
Zegen te geven,

Daar waar je eindelijk
De vijfde dimensie hebt,

Daar waar de angstrivier
Uitkomt in de zee

Het beeld van Borofsky spoort ons aan om de grenzen van het waarneembare te doorbreken en onze blik te richten op de heldere, blauwe hemel. Daar halen we inspiratie uit. We zien wat mogelijk is, maar nog geen vaste grond heeft. We hoeven niet tot aan de top te geraken. Het is veel wijzer om op een bepaald moment op onze stappen te keren, met de vaste wil om de inspiratie die we opdeden vast te houden. Eenmaal terug met beide voeten op de grond kijken we ongetwijfeld met een andere blik tegen de wereld aan.

Walking to the sky is een metafoor voor een leven dat zich niet neerlegt bij ‘hoe de wereld nu eenmaal is’, maar het feitelijke ziet in het licht van het mogelijke. Het is aan jou om daar ook iets mee te doen. Beseffen dat een betere wereld mogelijk is, is natuurlijk niet voldoende, maar het is wel een noodzakelijke eerste stap.

Orly

© hollywarbs.com

De poëtische taal van een gedicht of een song roept bij mij soms een beeld op, een beeld dat blijft hangen. Dit keer breng ik geen sprekend beeld onder woorden, maar vertaal ik een song in een sprekend beeld. Jacques Brel is in een van zijn chansons mijn inspiratiebron.

Als ik ergens op een luchthaven vertoef en mensen observeer, komt in mij het beeld naar boven dat Jacques Brel op onnavolgbare wijze schetst in zijn chanson Orly. Het lied staat op zijn laatste langspeelplaat – de iconische plaat met de blauwe hemel op de hoes.

Als Brel deze laatste plaat maakt, weet hij dat hij niet lang meer te leven heeft. Terwijl de kanker in zijn lijf woedt, trekt hij samen met zijn muzikanten de opnamestudio in. Les Marquises wordt zijn meest persoonlijke elpee. Brel windt er geen doekjes om: het leven is ongerijmd.

In heel wat chansons van Brel hoor je hoe ze geschreven zijn vanuit een gemengd gevoel van melancholie en opstand als het leven je een hak zet. Brel laat je de werkelijkheid onder ogen zien: hij zingt over een gestorven vriend (Jojo), hij mijmert over ouder worden in het lied Viellir en over zijn eigen dood in La ville s’endormait (‘En ik weet sinds die nacht / dat de dood zich ergens meldt / als je je tred versnelt’). Over zijn laatste toevluchtsoord Les Marquises mijmert hij: ‘Veux-tu que je te dise gémir n’est pas de mise, aux Marquises’ – Wil je dat ik je vertel dat het niet gepast is om te jammeren en te kniezen op de Markiezen. In het innemende Voir un ami pleurer probeert hij zich recht te houden in een wereld vol mijnenvelden en vol persoonlijk falen, maar voelt hij zich totaal ontredderd bij het huilen van een vriend: ‘Natuurlijk lijd je nederlagen / En wacht ons aan het eind de dood / Maar een vriend zien huilen kan ik niet.’

Het lied Orly op zijn laatste plaat gaat over de ongerijmdheid van de liefde. In dit chanson nemen een man en een vrouw afscheid van elkaar op de Franse luchthaven Orly. De melancholie van dit lied zit in het balanceren tussen de harde realiteit van het uit elkaar gaan en de terugblik op al het moois dat is geweest. Zo interpreteer ik althans de timide gebaren van het koppel: ze omhelzen elkaar, laten elkaar los, omhelzen elkaar opnieuw, verwijderen zich, vallen elkaar opnieuw in de armen, en dan nog een kus, nog een traan wegzoenen, tot het tweetal zich uiteindelijk definitief losscheurt van elkaar. Het ziet ernaar uit dat ze voor goed uit elkaar gaan: ‘dan verlaat hij haar, zoals de zee het land’.

Er is voor alles een tijd: een tijd dat de liefde je gelukkig maakt en een tijd dat de liefde je ongelukkig maakt. Brel knuppelt alle hoop neer met een pakkend refrein en daarna plaatsen de muzikanten vier uitroeptekens, vier schreeuwende tonen waarin de violen als in een donderslag het noodlot bezegelen:

La vie ne fait pas de cadeau
Et nom de dieu c’est triste
Orly le dimanche
Avec ou sans Bécaud

Dit refrein is als een mantra voor mij, ondanks de sneer die Bécaud krijgt op het einde. Gilbert Bécaud, dat andere icoon van het Franse chanson, was naast Brel een zanger die ik erg bewonderde. En dan krijgt hij zo’n bijtende opmerking van Brel. Maar ik snap het wel, want als Bécauds liedjes aquarelschilderijtjes in zachte pastelkleuren zijn, dan schildert Brel zijn rauwe, expressionistische thema’s met olieverf op eiken panelen.

Enkele jaren voor Brels Orly bracht Bécaud Dimanche à Orly uit. Hij zingt over een gezapige Meneer Middelmaat, die de monotone werkweek doorkomt met métro, boulot, dodo. Elke zondagmiddag gaat deze man het opstijgen van de vliegtuigen op Orly bekijken en droomt hierbij zijn eigen fantasiegeluk. Een mooi chanson in romantische pastelkleuren, zo dacht ik over Dimanche à Orly tot Brel met zijn versie kwam.

Geen romantiek bij Brel. Hij is de harde realist: leven is ook afscheid nemen, is sterven. Op het einde van het lied Orly gaat de man bruusk weg, zonder omkijken ‘opgeslokt door de trap’. En er is weinig troost voor de vrouw die achterblijft: het maakt niet uit of je al of niet als achtergrondmuziek Bécaud hoort – of muzak in de vertaling van Ernst van Altena:

Het leven zet ons vaak een hak
En God nog aan toe
Orly is triest en treurig
Al klinkt er ook muzak

In dit lied hoor ik Brel weemoedig inhakken op de dualiteit van het leven. Het leven en de dood dansen een tango van toenadering en afstoten. ‘La vie ne fait pas de cadeau’ is de lucht en leegte-gedachte van Prediker, geschilderd met trefzekere klodders verf op een hoes met blauwe lucht en grijze wolken.

Na de opnames vliegt Brel terug naar zijn Markiezenarchipel. In de zomer van 1978 landt Brel terug op Orly, een laatste halte voor de longkanker hem dwingt tot een ultiem afscheid. Hij verlaat de vertrekhal – zoals de man in zijn chanson Orly – zonder omkijken en verdwijnt langs de grote trap, het grote Onbekende tegemoet. Brel overlijdt op 9 oktober 1978 in Parijs aan longkanker. Hij koos als laatste rustplaats voor het eiland Hiva Oa, een van Markiezeneilanden.

Een mooie vertaling van Brels song Orly in een beeld vond ik op de website van de Britse illustrator Holly Warburton. De scène Couple on the escalator. An observed scene from a Friday night zou zich in de transitzone van een luchthaven kunnen afspelen. De man lijkt zich romantisch vast te klampen aan zijn vrouw voor hem op de roltrap. De vrouw kijkt resoluut voor zich uit terwijl de roltrap verder dendert. Is er straks een moment van afscheid? Definitief afscheid? Zijn de kleuren daarom zo donker?

Karretje om de hemel te vervoeren

© www.rogerraveelmuseum.be

In het centrum van het pittoreske dorpje Machelen-aan-de-Leie staat het Roger Raveelmuseum. Daar zag ik voor het eerst zijn Karretje om de hemel te vervoeren. Het kunstwerk heeft de vorm van een kubus en de wielen eronder maken het mogelijk om ermee rond te rijden. Het is een van de object-kunstwerken van deze Belgische kunstenaar en het illustreert de aandacht van Raveel voor de interactie tussen kunst en omgeving.

Op de zijkanten van dit Karretje om de hemel te vervoeren zie ik de kleuren van alles wat uit de omgeving opdoemt: het groen van de natuur; het rood van de bakstenen huizen; het witte vlak kan het lege plein zijn of het witte wasgoed aan de waslijn, of de geschilderde paaltjes, of de leegte van de persoon die je mist, of de sneeuw (en al het wit dat anders is dan de sneeuw).

Op het bovenvlak van het karretje heeft Raveel een spiegel aangebracht. Als ik in mijn verbeelding met het karretje rondrijd vang ik meer op uit de omgeving dan wat ik spontaan waarneem. Door beter te kijken leer ik meer dingen zien en aanvoelen. Met aandacht naar de dingen kijken is een opstap om de levendige en bezielde werkelijkheid te ontwaren.

In de rechterhoek van het bovenvlak met de spiegel schilderde Raveel een grijze vlek. Deze vlek maakt duidelijk dat er een blinde vlek is die ervoor zorgt dat ik (speciaal ik, want het is mijn blinde vlek) bepaalde zaken niet zie. Anderen maken mij soms bewust van mijn blinde vlek.

Tot slot is er een blauw vierkant dat Raveel als een kader rond de spiegel heeft aangebracht. Blauw is de kleur van de verbeelding. Wat kan ik in dat blauwe kader opvangen? Ik duw het karretje verder en door het spiegelvlak zie ik wolken wegdrijven, ik voel de spanning in de lucht, ik hoor de bomen ruisen, de wind die waait, ik voel de zon die alles laat schitteren. Het blauwe kadertje opent dat stukje van de werkelijkheid dat ik niet zo gemakkelijk ontwaar, maar waar de verbeelding van Raveel me opmerkzaam wil op maken. In een gedicht over Raveel heeft Rutger Kopland het over witte gaten waarin je ziet dat we van de dingen niet weten hoe ze zijn.

Het Karretje om te hemel te vervoeren, helpt me om de volle werkelijkheid te capteren. Dat doe ik door eerst en vooral de atmosfeer van de omgeving aan te voelen. Ik ga op zoek naar die plaatsen waar de sfeer goed is, want daar kan ik een flinke teug levensadem ophalen. Dat ik ergens de hemel op aarde zou ontdekken is een naïeve droom, maar dat op plaatsen waar de dingen tot hun recht komen, de lucht figuurlijk blauwer en zuurstofrijker is dan elders is een feit.

In Shakespeares meest filosofische toneelstuk Hamlet zegt deze Hamlet tegen zijn vriend Horatio: There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy’. Soms wordt dit verkeerd vertaald door er is meer tussen hemel en aarde. Shakespeare zegt wel degelijk dat er meer is IN hemel én aarde. Met een open levensingesteldheid heb je een neus voor wat zich achter de witte gaten van de werkelijkheid bevindt.

Ik trek een blauw Raveel-kadertje rondom mij en ik ontwaar iets van het wezenlijke van wat me omringt: de schoonheid van de natuur, de levenskracht van planten, bomen en dieren, maar evenzo de warme sfeer in een gezin, de goede stemming in een collega-groep, de geestdrift van actievoerders, de levenskracht van wie het leven omarmt. Het is pas in het tussengebied, tussen de botte realiteit en de ideale werkelijkheid, dat het zinvolle leven gedijt. Daar te mogen vertoeven is een zegen, maar ook een opdracht. Een van mijn lievelingssong is The gypsy faerie queen van Marianne Faithfull, waarin ze dit refrein zingt: We exist, exist, exist in the twilight in-between.

De kracht van beelden

© beeldgedicht.info

Kan een beeld je zo intens raken en aanspreken dat je er zelf een stukje door verandert? In het gedicht Archaïsche Apollotorso beschrijft Rilke hoe hij gefascineerd kijkt naar een torso van een Grieks beeld. Het is een onvolledig beeld: het hoofd en de ledematen ontbreken, je ziet alleen de torso. 

Voor de nuchtere toeschouwer die geïnteresseerd is in de kunst van de oudheid is dat beschadigde beeld interessant, maar voor Rilke is het veel meer. Het is alsof de torso hem aankijkt (geen plek aan hem die jou niet ziet). Het is zelfs sterker: Rilke voelt zich bekeken en het is alsof er van de torso een bevel uitgaat. Dat wordt duidelijk in het op het eerste gezicht merkwaardig slotvers: Du musst dein Leben ändern (Je moet je leven veranderen). Rilke suggereert dat als je echt gegrepen wordt door een beeld, het de macht heeft je te veranderen.

Du musst dein Leben ändern. Het klinkt als een bevel, maar ik denk niet dat Rilke dit zo bedoelt. Het is niet zoals in het Bijbelse verhaal over Saulus die door een bliksemflits van zijn paard gegooid wordt. Hij zag er een teken van God in, een oproep om zijn leven te veranderen. Het kwam bij hem over als een bevel dat een beslissende wending aan zijn leven gaf. De christenvervolger Saulus werd de apostel Paulus. Maar zo’n dwingend bevel om je leven totaal om te gooien, daarvan blijven de meesten van ons gespaard. Voor gewone stervelingen is de vertaling ‘Je moet je leven veranderen’ te sterk uitgedrukt, te dwingend, te moraliserend. Ik voel meer voor de vertaling van Peter Verstegen:

Zo doorgaan met je leven kun je niet.

Ook bij Rilke staat er geen uitroepteken achter deze zin. Het is eerder een constatering: iets heeft je geraakt, waardoor je niet meer dezelfde bent. Rilke moet zoiets ervaren hebben. Door de schoonheidservaring van het Apollobeeld is Rilke veranderd of is minstens zijn kijken naar de dingen veranderd.

Je kan door een beeld gegrepen en overrompeld worden. Een beeld kan je verblinden en aan het dromen zetten. Als je op iemand verliefd raakt, word je een stukje verblind en ga je dromen over de ideale liefde.

Een beeld kan je verblinden, maar het kan je ook toespreken. Zo’n beeld spreekt je niet alleen aan, het appelleert je ook. Het is een krachtig beeld want het brengt een verandering in jou teweeg: een verlangen of wens wordt duidelijker, je raakt meer overtuigd van een ideaal, je voelt een sterkere kracht om de handen uit de mouwen te steken.

Een krachtig beeld verbeeldt een ideaal. Het ideaal van rechtvaardigheid, duurzaamheid, schoonheid, innerlijke rust … kortom iets waar je op hoopt, waar je van droomt of vurig naar verlangt. Het volgende beeld over een ervaring tijdens de oorlog brengt het verlangen naar vrede op aarde dichterbij. Ik las erover in het bekende boek De meeste mensen deugen van Rutger Bregman.

Door een krachtig beeld op te roepen wilden in 2010 een aantal mensen de zinloosheid van het geweld en de niet aflatende strijd tussen de guerrilla van de FARC en het regeringsleger in Columbia, tussen andere paramilitaire organisaties en de drugkartels aan de kaak stellen. De bedenkers van de actie waren familieleden van FARC-strijders en ze gingen ervan uit dat al die strijders ook maar gewone mensen waren.

Rond Kerstmis probeerden ze een gevoelige snaar te raken. Midden in de jungle dropten ze op strategische plaatsen waar de FARC actief was 25 meter hoge kerstbomen met tweeduizend LED lichtjes. Een bewegingssensor deed de lampjes oplichten wanneer er iemand de kerstboom passeerde en een banner verlichtte de tekst: ‘Als Kerst naar de jungle kan komen, dan kun jij ook naar huis komen. Leg je wapens neer. Met Kerst is alles mogelijk’. Het beeld miste zijn effect niet: 331 FARC-guerrillero’s gaven de strijd op.

Het jaar erop deed men iets gelijkaardigs en toen hielden 180 strijders de oorlog voor bekeken. Rond Kerstmis liet men toen 7000 doorzichtige kerstballen te water in diverse rivieren in regio’s waar FARC veel strijders rekruteerde. In de kerstballen die verlicht werden door lampjes zaten briefjes van vrienden en familie gericht aan deze paramilitairen met de boodschap: kom naar huis, we houden een plekje vrij.

Dit voorbeeld toont aan dat een krachtig beeld evengoed zomaar uit de realiteit van alledag kan opdoemen. Zo herinner ik me een beeld uit een tv-journaal over een protestactie tegen de fusie van twee toneelopleidingen. Ik zag de actrice Dora van der Groen met twee rozen in haar hand: een witte roos en een rode roos. De witte roos verbeeldde de ene opleiding, de rode roos stond voor de andere opleiding. “En dit is wat de raad van bestuur bereikt met de voorgestelde fusieoperatie,” zei Dora van der Groen. Op dat moment knakte ze elke roos in twee stukken. Vijf seconden beeldjournaal maakten alle verdere commentaar overbodig.

Het doet er niet toe onder welke vorm een beeld verschijnt, zolang het maar met iemands verbeelding aan de slag gaat. Een kunstwerk of een gedicht kan die kracht hebben, maar ook een natuurbeeld, een filmtafereel, een straatscène en dus evengoed twee geknakte rozen of kerstbomen die plots in oorlogsgebied gedropt worden.

Een krachtig beeld toont ons een ideaal en roept ons op om onze eigen onvolmaaktheid te transformeren. Een krachtig beeld doet ons beseffen: zo doorgaan met je leven kun je niet.

© Reuters – nieuwsblad.be

Een Syrisch jongetje. Drie jaar oud. Rood T-shirt, blauwe broek. Dood in de branding van de Turkse badplaats Akyarlar. De foto vat de tragiek van de vluchtelingencrisis op indringende wijze samen.