Columns over opvoeding

Enkele van deze columns verschenen in licht gewijzigde versie in tijdschriften of in mijn boek ‘Op schouders van ouders’.

Trage vragen voor ouders

© Paulis Postazs – Mother and child (entroterra.it)

t Is zonderling dat zoveel mensen zich verstouten kinderen te hebben. In Artis ken ik een oppasser die weet om te gaan met tijgers. Een ander is geschikt voor de vogels. Ook de kunstmatige visteelt heeft z’n specialiteiten. Maar kinderen houdt iedereen.
Multatuli – Ideeën 213

Multatuli gaat nogal kort door de bocht in zijn aforisme over het grootbrengen van kinderen. Inderdaad, kinderen houdt iedereen en in Artis kan men best gespecialiseerde opzichters gebruiken. Maar heb je voor het toezicht op het klein grut dat rondhuppelt in de mensentuin een gespecialiseerd opleiding nodig? Heeft de mens niet van nature de aanleg om zijn kroost groot te brengen? Toch stellen we vast dat het opvoeden van kinderen voor de meeste ouders een taak is die ze met vallen en opstaan vervullen.

Hoe het met de kinderen gaat, is gespreksonderwerp nummer één onder vrienden, met buren of familie of op het werk. Ouders voelen zich erg betrokken en zijn doorgaans toegewijd. Toch stellen vaders en moeders zich geregeld de vraag of ze het wel goed doen. Dat mensen meer dan vroeger vragen hebben over opvoeding, wijst volgens sommigen op een grote onzekerheid bij ouders en opvoeders. Je kunt dit feit ook anders bekijken en het beschouwen als een vorm van toegenomen reflectie, een gezonde twijfel en een wil om het beste voor de kinderen na te streven.

Ouders zitten met twee soorten vragen. Bij de eerste soort gaat het om ‘technische vragen’. Ze gaan soms over specifieke opvoedingsproblemen, genre ‘mijn kind heeft ADHD: wat nu?’. Daarnaast geven ook ontwikkelingspsychologische onderwerpen aanleiding tot praktische opvoedingsvragen. Zoals de ouder die wil weten wat hij of zij kan doen om de taalontwikkeling te stimuleren als vastgesteld wordt dat kindlief in vergelijking met leeftijdsgenootjes nog maar over een beperkte woordenschat beschikt. Met de filosoof Kunneman willen we dit “snelle vragen” noemen. Dit soort vragen kunnen beantwoord worden op basis van wetenschappelijke kennis, al of niet gepopulariseerd zoals in de befaamde opvoedingsbijbel Baby- en kinderverzorging & opvoeding van Dr. Spock of in de rubriek “Margriet Weet Raad” van een of ander gezinsmagazine.

Soms worden we in de omgang met onze kinderen met meer fundamentele vragen geconfronteerd. Elke ouder die zich bekommerd om het geluk van de kinderen, stelt zich wel eens de vraag of hij/zij als vader/moeder het verschil kan maken. Dit is een fundamentele vraag die andere “trage vragen” oproept.

Een fundamentele vraag is bijvoorbeeld: moet ik kiezen voor opvoedingswaarden zoals doorzettingsvermogen en engagement in de hoop dat dit mijn kinderen later geluk zal brengen? Of moet ik hen eerder aanzetten tot het hier en nu genieten ‘terwijl ze nog jong zijn’? Waarvan hangt het af of mijn kinderen gelukkig (zullen) zijn? Waar vind ik de moed om te geloven dat de keuzes die ze maken de goede keuzes zijn? Moet ik in de opvoeding een tegenwicht bieden tegen onze consumptiemaatschappij of moet ik hen voldoende equiperen om ‘hun mannetje’ te leren staan? En is mijn opvoedingsverantwoordelijkheid ook niet een verantwoordelijkheid tegenover de verre van volmaakte wereld waarin mijn kinderen terecht zullen komen?

Ook als ik dichter focus op de concrete opvoedingspraktijk en op de dagelijkse omgang met mijn kinderen, komen een aantal trage vragen opborrelen. Hoeveel vrijheid heeft mijn zoon of dochter nodig? En hoeveel vrijheid kan hij of zij aan? Voelt mijn zoon door het bijna dagelijks gekibbel heen dat ik niettemin van hem hou? Moet ik ingrijpen als hij op televisie veel geweldfilms bekijkt? Ben ik als ouder niet te beschermend of te voorzichtig? Het zijn geen vragen waarop je een gemakkelijk antwoord vindt. We mogen vooral niet in de val trappen van wat Harry Kunneman noemt ‘trage vragen vervormen tot snelle vragen’. Dan laten we ons immers al te zeer leiden door de technische antwoorden die opvoedingsdeskundigen aanreiken. Ik moet me in het voorbeeld van daarnet niet ‘zozeer afvragen: ‘Hebben geweldfilms een negatieve invloed op het gedrag van mijn zoon?’ – vermoedelijk niet, zegt de deskundige – maar: ‘Wil ik filmgeweld als amusement vervangen door filmesthetiek als waarde? Of moet ik zijn (film)keuze respecteren? Heb ik wel het recht om in te grijpen? Hoeveel machtsgebruik laat ik toe in de omgang met mijn kinderen?

Het is belangrijk om als ouder af en toe stil te staan bij dieperliggende vragen over opvoedingswaarden. Het is evenzeer belangrijk om stil te staan bij vragen over wat in de omgang tussen ouders en kinderen bijdraagt tot gevoelens van geluk, houden van, kunnen opschieten met. Vragen ook over de rekbaarheid van houdingen zoals tegen elkaar durven ingaan, ruziemaken, vergeving schenken, aanvaarden van eigenheid, loslaten. We moeten ons er evenwel mee verzoenen dat het stilstaan bij dergelijke vragen belangrijker is dan het vinden van antwoorden. Trage vragen moeten vooral doorleefd worden. In de omgang met onze kinderen komen deze vragen tot leven. We worden uitgedaagd om ze te doorworstelen en te verwerken.

Over snoepgoed en snoeptegoed

© www.nytimes.com

Thuis hadden we twee snoepdozen. ‘Snoepgoed’ stond er op de ene doos. Op de andere doos had mijn moeder het etiket ‘SnoepTEGOED’ aangebracht. Dat was een speciale doos en elk voorjaar toverde mijn moeder de snoeptegoeddoos opnieuw tevoorschijn. Die tweede doos deed immers enkel dienst in de maanden maart en april. Dat zat zo.

Lang geleden, toen er nog geen supermarkten bestonden, kochten de mensen al hun eetwaren in buurtwinkels. Thuiswerkende moeders hadden het meestal heel druk en daarom stuurden ze hun oudste zoon of dochter om boodschappen. De buurtwinkel werd uitgebaat door een vriendelijke dame of heer. Thuis gingen we meestal naar de winkel van Nicole. Nicole was een hartelijke vrouw die altijd wat te vertellen had. Meestal vroeg ze ook hoe het thuis was, of je broertje al genezen was, of je je oma nog dikwijls een bezoekje bracht, of je je best deed op school, of je al een lief had.

Boodschappen doen vond ik leuk. Ik maakte er een uitdaging van om zonder spiekbriefje alle inkopen te doen. Het leuke was dat ik elke keer van Nicole enkele snoepjes kreeg ‘om te delen met je broertjes en zusjes’. De gulle Nicole graaide dan in de snoeptrommel die op de toog stond en ik hield beide handen open om zoveel mogelijk snoepjes in ontvangst te nemen. Thuisgekomen gaf ik de snoepjes braafjes af en moeder stopte ze in de snoepgoeddoos (natuurlijk had ik onderweg naar huis het lekkerste snoepje reeds naar binnen gespeeld). De snoepdoos mochten we dan geregeld – als we braaf waren geweest – tevoorschijn halen.

Maar in het voorjaar was het anders. Dan verdwenen de snoepjes in de andere doos, die van het ‘snoeptegoed’. De reden kenden we: het was vasten, de veertigdagentijd voor Pasen … In die periode moesten we een ‘versterving’ doen en mochten we niet snoepen. Veertig dagen lang, dat was een eeuwigheid voor ons. Maar wat een feest was het als we tijdens de paasvakantie de volledige inhoud van de snoeptegoeddoos mochten opsmullen. Heerlijk was het om ons ‘tegoed’ te doen aan de toverballen, de karamellen , de lolly’s, de tutti frutti’s en de sweeties! De snoepjes waren dubbel zo lekker, want we hadden er zo lang naar uitgekeken!

Ik moest terugdenken aan deze snoeptegoedoos toen ik enkele maanden geleden in een artikel over opvoeding aan kinderen iets las over de ‘candy reward-test’. Candy is Engels voor snoepje en reward betekent beloning. Een of andere psycholoog had er een doctoraat over geschreven. De test verloopt als volgt. Een kleuter zit in een kamer met een snoepje binnen handbereik. De onderzoeker legt aan het kind uit dat als het snoepje er over twintig minuten nog steeds ligt, het er nog eentje extra krijgt als beloning voor het getoonde geduld. Uiteraard waren er kinderen die de lekkernij onmiddellijk opsnoepten en andere kinderen die op hun tanden konden bijten en kozen voor de uitgestelde beloning. De kinderen kregen verschillende gelijkaardige tests en op die manier konden de onderzoeker het profiel van elk kind bepalen.

Het interessante van het experiment was nu dat ze nagingen hoe het tien jaar later met die kinderen ging. Kinderen die ervoor kozen om de snoepjes niet onmiddellijk op te eten, bleken tien jaar later in staat te zijn tot meer zelfbeheersing, ze waren sociaal vaardiger en ze behaalden ook betere schoolresultaten dan je op basis van hun intelligentie zou mogen verwachten.

Voor leerlingen is dat een interessante vaststelling als je inziet dat ook het studeren een uitgestelde beloning is. Je moet nu even op je tanden bijten, achter je studieboeken zitten, studeren en oefeningen maken, maar je krijgt pas later je beloning. Die beloning ligt in de goede rapportcijfers over enkele weken, maar ook – niet te vergeten – in het diploma dat je later behaalt en het mooie beroepen dat je hierdoor kunt uitoefenen.

De tijd van de snoeptegoeddozen is voorbij. Ik heb trouwens zelf nog de overgang meegemaakt, toen mijn moeder voor de eerste keer een pakje Saroma-puddingpoeder in huis haalde. Dit was een instant pudding die je – zoals het woord zegt – onmiddellijk klaar kon maken. Dus gedaan met de uitgestelde beloning en het op de tanden bijten: de gedachte aan pudding moest maar bij je opkomen en drie minuten later deed je je al tegoed aan die pudding. Zo gleden vele gezinnen af op het hellend vlak van instant voeding naar instant opvoeding. Want instant opvoeding is het als kinderen niet alleen alles krijgen, maar het ook onmiddellijk krijgen. Voor Socrates behoorde het uitstellen van verlangen tot de meest verfijnde levenskunst …

Wat we vandaag nodig hebben zijn ouders die hun kinderen leren om nu even op de tanden te bijten en een beloning of een plezierige activiteit (computer, PlayStation, smartphone) nog een tijdje uitstellen. Nee kind, je mag straks op de computer maar je moet eerst studeren (of je moet eerste helpen bij de afwas).

Ik mag blij zijn met de snoeptegoeddoos van mijn moeder. Wat zou ik gedaan hebben zonder? Ik waag me niet aan uitspraken over mijn later karakter, dat laat ik over aan de candy reward-onderzoeker. Alleen dit: zonder die doos zou ik bij het boodschappen doen op de terugweg naar huis, misschien niet één snoepje naar binnen gespeeld hebben, maar de handvol die ik van Nicole van de buurtwinkel gekregen had. Dankzij die ingeving van mijn moeder leerde ik delen met mijn broers en zussen. En nee … we hadden nooit buikpijn tijdens de paasvakantie door de plotse overdaad aan snoep. Want ook die snoepjes kregen we met mondjesmaat.

Beste ouders

Bijna twintig jaar lang mocht ik eind juni ouders toespreken op het moment dat hun zoon of dochter afstudeerde in het secundair onderwijs en op de drempel van de volwassenheid op het punt stond een eigen weg te gaan.

Beste moeders, beste vaders

Het is vandaag niet gemakkelijk om jongeren groot te brengen. Vooral de begeleiding op studievlak is moeilijk omdat de jongeren zoveel andere activiteiten en afleidingen hebben.

Soms zeggen ouders me: ik kan toch niet voortdurend zeuren dat hij/zij méér moet studeren.

Ouders hebben geen gemakkelijke taak, daar zijn we ons van bewust. Misschien past voor dit hard labeur van ouders het beeld van de klimop die tegen de muur opgroeit. Jongeren hebben houvast nodig, zoals een klimop tegen een muur steun vindt om tegenaan te groeien. Ouders zijn er soms hard nodig, zeker in die periodes en op die momenten dat jongeren ontembaar en overwoekerend zijn als een klimopplant.

Soms willen jongeren alle richtingen uitgroeien en laten ze zich niet gemakkelijk intomen. Zonder muur kruipt de klimop in het wilde weg over de grond. Gelukkig zijn er de ouders met hun muurvaste opvoeding. De muur biedt steun.

Een muurvaste opvoeding begeleidt de jongere. De klimop wordt geleid. Maar de muur biedt ook weerstand. De klimop groeit immers niet door de muur. Soms moeten ouders ook tegen hun kinderen ingaan. Niet alleen leiden, maar ook tegenwicht bieden.

Jongeren willen groeien, willen opklimmen, maar ook een klimop moet je leiden. Dit balanceren tussen steun geven en weerstand bieden was soms een echte evenwichtsoefening. En ik hoop dat je vandaag aan je kinderen kunt zeggen: “Het is niet gemakkelijk om kinderen groot te brengen, maar we hebben geprobeerd om een muur van houvast en geen muur van onverschilligheid te zijn.”

Dit is van belang, want
ook al is het niet de tuinman die de bladeren aan de bomen hangt,
ook al is het niet de tuinman die de bloemen op hun steel zet, 
toch is het de tuinman (of de tuinvrouw uiteraard)
die de groei en bloei van bloemen en planten behoedt.

Dank om je kinderen vast te houden opdat ze zouden groeien.
Dank om je kinderen los te laten opdat ze zouden bloeien.

Buffers voor ouders

© tedhake.com

Het spreekwoord ‘It takes a whole village to raise a child’ lijkt te zeggen dat Afrikaanse ouders er in de opvoeding van hun kinderen niet alleen voor staan. Maar is dat ook zo in onze samenleving? Vormen de omgeving van de ouders, de gemeenschap en het maatschappelijk klimaat een buffer tegen ouders die het moeilijk hebben? En wat met gewone ouders, die het niet zo moeilijk hebben? Krijgen zij voldoende steun, ook als ze beiden noodgedwongen uit werken gaan?

Een eerste buffer zou kunnen bestaan uit een solidaire maatschappij. Of onze samenleving het opneemt voor de kinderen en voor de ouders die kinderen grootbrengen, is echter zeer de vraag.

Het gebrek aan maatschappelijke waardering voor wie als huisvrouw of huisman thuis blijft omwille van de kinderen, het onvoldoende uitbouwen van voorzieningen in de kinderopvang, budgettaire besparingen op onderwijs, de lange wachtlijsten in de jeugdopvang en de kinderpsychiatrie, het gebrek aan speelruimte voor kinderen, de televisie- en filmindustrie waarvan de verborgen agenda is om van kinderen en jongeren goede consumenten te maken: het zijn allemaal tekenen die erop wijzen dat de maatschappij het grootbrengen van kinderen niet als een prioriteit beschouwt en dat er onvoldoende inspanningen gebeuren om ouders te ondersteunen in hun veeleisende opvoedingstaak.

Komt daarbij dat de samenleving dikwijls met een vermanende vinger naar de ouders wijst als er iets mis loopt met jongeren. Druggebruik, zinloos geweld, vandalisme, omgevingslawaai, internetverslaving, een gebrek aan maatschappelijk engagement: het is allemaal de schuld van de ouders die er niet in slagen hun kinderen de juiste waarden en normen bij te brengen. Dit alles is aanleiding tot een partijtje ‘parent blaming’.

In het verlengde daarvan hoor je de roep naar meer opvoedingsondersteuning. Ouders moeten op de lesbank, want ze pakken het verkeerd aan. Een dergelijke reactie is een teken van gebrek aan vertrouwen in ouders en vooral een teken dat de maatschappij niet de hand in eigen boezem durft te steken. Bepaalde jongeren krijgen geen perspectief, niet van het onderwijs en niet van de economie. Dat de drugproblematiek en alle andere problemen die we genoemd hebben meer te maken hebben met het feit dat deze jongeren hun leven als leeg en zinloos ervaren omdat ze hun eigen plaats en roeping niet vinden in onze dolgedraaide samenleving, is een gedachte die al te weinig doordringt.

Als we willen bereiken dat de samenleving als ‘solidaire gemeenschap’ een bufferproces voor ouderschap is, dan zal ons gezinsbeleid, ons jeugdbeleid maar vooral ons economisch beleid op een andere leest geschoeid moeten worden. Niet het BNP (bruto nationaal product), maar het BNG (bruto nationaal geluk) zou de graadmeter moeten zijn van het gevoerde politieke en economische beleid.

Hier en daar zien we reeds de contouren van een nieuwe aanpak, waarbij ouders vanuit de samenleving praktische en morele steun ervaren: bedrijven waar flexibele werkuren mogelijk zijn die rekening houden met de schooluren, gemeentes die kinderopvang organiseren, overheden die het verlof voor de opvoeding van kinderen uitbreiden, regeringen die een kind-effectenrapport of een gezinsimpact-analyse opstellen bij elke maatregel die ze nemen. De professionalisering van de kinderopvang en het stimuleren van het naar school gaan op kleuterleeftijd zijn dan weer goede voorbeelden op macroniveau. Maar even vermeldenswaard is het lijstje van kindvriendelijke vakantieformules: kindvriendelijke hotels en restaurants, kindvriendelijke musea, kindvriendelijke bedrijven, enz.

En ook dit zeer concrete initiatief mag er zijn: in plaats van opvoedingshulp op te dringen voorzien een aantal Nederlandse gemeenten buurtpleinen met speelgoed-containers. Terwijl hun kinderen spelen, kijken de ouders toe op een bankje in het park. Op die manier kunnen ze enige afstand nemen van de dagelijkse drukte met hun kinderen. Ondertussen zitten deze ouders, die opvoedingshulp maar niks vinden, te keuvelen met andere ouders over … opvoeding: zo ontstaat hier onopvallend een netwerk waarin ouders sociale steun vinden.

 Ook andere initiatieven waarin ouders elkaar ongedwongen ontmoeten, doorbreken het sociaal isolement waarin gezinnen dikwijls verkeren: een Moekes- en Vakesweekend van de jeugdbeweging, een straatbarbecue, een samenspeeldag met een picknick voor de ouders, een geboortebomendag, een babbeluurtje voor ouders door de plaatselijke school georganiseerd, enz. Telkens liggen hier voor ouders kansen voor het grijpen om van gedachten te wisselen over heel eenvoudige opvoedingsthema’s zoals het slapen gaan, snoepen, tv-kijken, kinderruzies, het schoolwerk, het inschakelen van de kinderen bij huiselijke karweitjes en noem maar op.

In onze samenleving is het nodig dat ouders meer uit hun sociaal isolement raken. Kinderen worden beschouwd als private worry, maar ze moeten veel meer een public issue worden, object van collectieve zorg en betrokkenheid. Het zou daarom goed zijn als meer volwassenen geloof hechten aan hun mogelijkheden om jongeren waarden en normen bij te brengen en zich niet inhouden om jongeren en kinderen aan te spreken op hun gedrag. Dit geldt niet alleen voor leraren en jeugdwerkers, maar voor elke volwassene die in contact komt met jongeren: de opzichter in het zwembad, de bibliotheekmedewerker, de politieagent, de sporttrainer, de winkelbediende en eigenlijk ook de gewone man in de straat.

Later als ik groot ben

© nl.123rf.com

Kinderen voelen aan in welke mate je een persoon bent die voor ze open staat. Op een feest bijvoorbeeld valt het op hoe sommige volwassenen alleen omgaan met andere volwassenen en geen oog hebben voor de kinderen rondom hen. De spelende kinderen op dit feest voelen aan bij wie van de grote mensen ze fier hun tekening kunnen komen tonen, bij wie ze onder de tafel kunnen kruipen om zich te verstoppen of aan wie ze een raadseltje kunnen vertellen dat ze net gehoord hebben. Kinderen laten zich vooral beïnvloeden door volwassenen die in de omgang met kinderen op een natuurlijke manier met hun totale “zo-zijn” aanwezig zijn.

Sommige volwassenen slagen erin om in de omgang met kinderen een gemeenschappelijke belevingswereld te creëren. Wellicht is dat de reden waarom Eriek Verpale in zijn de autobiografische roman Alles in het klein de opvoedingsinvloed van zijn grootmoeder groter inschat dan die van zijn eigen ouders: “(…) leren lopen en praten, dankjewel zeggen en geen winden laten aan tafel – het zijn allemaal dingen die mij door mijn ouders, in casu mijn moeder, aangeleerd zijn. Met dergelijke futiliteiten hield grootmoe zich niet bezig. Voor haar telden àndere zaken, ‘de dingen van het leven’, zoals ze zelf gaarne zei.”

Waarom zegt de jongen dat zijn grootmoeder hem meer heeft opgevoed dan zijn eigen vader en moeder? Zeggen wat moet, zeggen wat niet mag; dat deed de grootmoeder kennelijk niet. Die vertelde over zichzelf, over haar tijd, over betekenisvolle mensen in haar leven. De jongen raakt gefascineerd door haar liefde voor muziek, haar gehechtheid aan haar geboortestreek, haar liefde voor het Jiddisch en het Hebreeuwse schrift (‘de zonderlinge krullen’ die zij neerpent). Door dit alles heen ontdekte de jongen de grootmoeder als een persoon die met beide voeten in het leven stond, als iemand met karakter, iemand die kleur gaf aan haar eigen leven. De grootmoeder was voor de jongen een toonbeeld van zinvol bezig zijn, van zinvol omgaan met het leven en met anderen. Grootmoeder was gewoonweg veel meer bereikbaar dan zijn eigen ouders. De jongen had, meer dan bij zijn ouders, het gevoel dat grootmoe iemand was.

Hoe kunnen we “iemand” zijn voor onze kinderen? Hoeveel “iemanden” ervaart het kind om zich heen? Zijn we als vader of moeder écht iemand voor onze kinderen of behoren we voor hen gewoon maar tot de groep van ‘de grote mensen’? Misschien heeft dochterlief meer aan haar oma of opa bij wie ze een flink stuk van haar tijd doorbrengt?

Pas als we zelf voldoende uit de verf komen, als we onszelf als vader of moeder voldoende kleur geven zal het kind kunnen zeggen: “Met mama of papa erbij is het anders”. De vraag is hoe we onszelf kleur kunnen geven?

Ouders zijn volwassenen, ‘grote mensen’ dus en voor kinderen een eerste invulling van het begrip ‘later als ik groot ben’. Je geeft jezelf kleur door op een authentieke manier jezelf te zijn als volwassene. Je kind zal bijvoorbeeld heel wat leren uit de manier waarop je tegen je beroep aankijkt. Een van de eerste invullingen van het woordje ‘later’ voor je kind, is als het komt vertellen: “Later word ik brandweerman zoals mijn papa of dokter zoals mijn mama.” Zelfs als je kind zich geen concreet beeld kan vormen van wat je precies doet op je werk, leert het toch veel uit de manier waarop je af en toe praat over wat je op je werk meemaakt. Jezelf kleur geven doe je ook door de hobby’s die je beoefent, de vaardigheden die je toont, de engagementen die je opneemt en bovenal eigenlijk door hoe je zelf met mensen omgaat en tegen het leven aankijkt.

Tijgeropvoeding

© goodreads.com

In de roman Zie: liefde van David Grossman zegt de verteller tegen zijn vrouw: “Als ik ooit een kind krijg, is het eerste wat ik iedere ochtend doe, naar hem toe gaan en hem een oorveeg geven. Zomaar. Zodat hij weet dat er geen rechtvaardigheid bestaat.”

“Eisen we vandaag niet te weinig in de opvoeding van onze kinderen?” was een veelgehoorde verzuchting als reactie op het spraakmakende boek Strijdlied van de tijgermoeder. In dit boek beschrijft Amy Chua, een tweede-generatie Chinees-Amerikaanse, hoe ze haar dochters in de Verenigde Staten op Chinese wijze opvoedt. Haar leidmotief: “Om ergens goed in te worden, moet je werken en kinderen willen uit zichzelf nooit werken, dus is het van cruciaal belang dat je ze dwingt iets anders te doen dan de dingen die ze zelf leuk vinden.”

Daarom is een kordaat optreden van de ouders noodzakelijk, want het kind zal zich verzetten. Het begin is altijd moeilijk, en daarom geven de meeste westerse ouders het dan al op. Geen ruimte dus ten huize van de familie Chua voor vermakelijke zaken zoals Facebook, uit slapen gaan bij vriendjes, met verf kliederen of waterspelletjes spelen. Oefenen, trainen en presteren is de boodschap. Een acht halen voor een schooltaak is niet voldoende als een negen of een tien binnen je bereik ligt.

Dat wij in het westen een dergelijke aanpak te extreem vindt, was te verwachten. Maar merkwaardig was dat Chua toch ook op bijval kon rekenen. “Miljoenen slecht presterende kinderen zouden een tijgermoeder kunnen gebruiken” blokletterde een Britse krant. Bij velen was er bewondering voor de tijd, energie en volharding die Chua opbrengt om haar dochter van alles bij te brengen. Op blogs reageerden veel ouders in de trant van: “Een vleugje Chua kan geen kwaad”.

Deze ouder legt de vinger op de wonde: “We hechten te veel waarde aan gelukkig zijn, plaatsen onze kinderen te vlug op een voetstukje en zijn er vooral om bekommerd dat onze kinderen geen mislukking of ontgoocheling zouden oplopen. Maar de realiteit is hard, dus kom je er niet met een zachte aanpak.” Als onze kenniseconomie nog meer de Aziatische groeilanden achterna zal sputteren, zal de roep naar een hardere aanpak in opvoeding en onderwijs meer en meer doorklinken. Niemand zal bij ons openlijk pleiten voor een tijger-aanpak. Maar we kunnen evenveel vraagtekens plaatsten bij ouders die stilzwijgend meelopen in een opvoedings- en onderwijssysteem dat de jongeren klaar maakt voor onze prestatiegerichte en materialistische samenleving.

Opvoeders die opvoeding zien als een harde leerschool, getuigen naar eigen zeggen niet van naïviteit. Deze ouders kennen de wetten van de wereld. Toch is het zo dat ze hun kinderen eenzijdig confronteren met de hardheid van onze samenleving. Hun eenzijdigheid bestaat erin dat ze zich neerleggen bij de samenleving zoals die is. Wat we hen kwalijk kunnen nemen is dat ze zich niet afvragen wat het effect is op de toekomstverwachting van kinderen als ze al vroeg de boodschap krijgen dat de wereld niet te vertrouwen is. Hoe zou je willen dat onze jongeren warmlopen voor de samenleving als ze te horen krijgen dat niets of niemand nog deugt: vreemdelingen zijn profiteurs, het gerecht doet zijn werk niet, het onderwijs schiet tekort, de kerk is achterbaks, vandalisme en geweld nemen toe, dievenbendes maken de buurt onveilig, de meeste vriendelijke kennis kan een kinderverkrachter zijn … dit alles wekt bij de jongeren de indruk dat de wereld van de volwassenen ronduit slecht is.

Ouders en opvoeders zouden een tegenwicht kunnen vormen tegen de sfeer van wantrouwen en cynisme die gecreëerd wordt. Hoe kunnen ouders vandaag een alternatieve stem laten horen zonder in indoctrinatie te vervallen? De volgende vraagt dringt zich op: welke wereld is het die we aan onze kinderen willen presenteren? Over welke wereld hebben we het als we zeggen dat ze de wereld moeten leren kennen zoals die is? Het is belangrijk dat ouders een wereld met perspectief aanbieden. We moeten de jongeren geen ‘tijgeropvoeding’, maar ook geen ‘pamperopvoeding’ willen geven. We moeten hen wel de nodige veerkracht bijbrengen zodat ze later in de – inderdaad – harde wereld met realiteitszin, maar ook met een positieve en constructieve ingesteldheid hun mannetje of vrouwtje kunnen staan.