Tijdens mijn onderwijsloopbaan schreef ik meerdere columns over onderwijs. Enkele ervan lees je hieronder. Zij illustreren mijn belangrijkste standpunten in het onderwijsdebat:
- Tegen de ‘verleuking’ van het onderwijs, tegen de ‘zesjescultuur’ en in de plaats daarvan meer aandacht voor kennisverwerving en het bijbrengen van goede studiegewoonten.
- De herwaardering van de leerkracht: hij/zij is geen coach, maar een leider die zijn/haar vakdeskundigheid aanwendt om de jongeren kritisch-creatief de wereld te laten (ver)kennen.
- Elk vak heeft zijn vormende waarde. Ouders hechten veel belang aan wiskunde, wetenschappen en STEM. Als tegenwicht hou ik een pleidooi voor de humane vakken: literatuur, artistieke vakken, geschiedenis, levensbeschouwelijke vakken.
Deze standpunten worden grondig toegelicht in de rubriek Essays over onderwijs. De illustraties komen uit boeiende films over het lerarenberoep.
Leuker leren en de wet van Isaac Stern
Leren moet leuker. Dit is althans wat onze onderwijsminister in het begin van het schooljaar liet horen. Zo is hij van oordeel dat we ook ‘gamen’ in de les zouden moeten toelaten. Met zo’n uitspraak kun je natuurlijk scoren. Maar verder dan wat retoriek kom je met een dergelijke slogan niet. Leuk, leuker, leukst? Wat mag de minister bedoelen met leuker leren?
Iets wat je goed in de vingers hebt, is leuk om te doen. Voor mijn zoon is gitaarspelen leuk. Ooit dacht ik dat ik mezelf het gitaarspelen zou aanleren, maar dat viel tegen. Waarom heb ik het niet volgehouden? Misschien omdat ik dacht dat het onmiddellijk leuk zou zijn en dat ik na twee dagen al een gitaarsolo ten beste zou kunnen geven. Omdat ik niet elke dag een half uurtje heb uitgetrokken om te oefenen, te oefenen en nog meer te oefenen, viel het resultaat uiteindelijk tegen. Het viel tegen omdat ik niet dagen achtereen dezelfde akkoorden wilde uitproberen. Omdat ik niet het geduld had om te oefenen om mijn vingers op de juiste positie te leggen. En vooral ook: omdat ik ertegen opzag die taaie notenleer in te oefenen. Do-re-mi-do, mi-fa-sol, mi-fa-sol … En maar herhalen, en maar herhalen tot je meer sterretjes dan noten ziet.
Iets wordt pas leuk als je het goed in de vingers hebt. In een school begint elke leerproces met taaie inspanning. Een taal leren vraagt inspanning: woordjes leren, woordjes herhalen, oefeningen maken op grammaticale structuren en zinsconstructies, je spraakorganen zo aanwenden om tot de juiste uitspraak te komen, enzovoort. Een boek lezen in een andere taal, ja dat is leuk … maar Rome is niet op één dag gebouwd. Op vakantie een gesprek met de plaatselijke bevolking aanknopen, ja dat is leuk … maar elke lange afstandsloper weet wat ooit het lastigste moment was: de eerste keer toe je zei ‘nu zal ik die 500 meter lopen zonder te stoppen’.
Het is nu juist de taak van de leraar om de marathonopdracht die leren is, op te splitsen en te beginnen met die eerste 500 meter. Want ook kleine stappen vooruit kunnen je een goed gevoel bezorgen. Goed oefenen op die eerste 500 meter, dan verder opbouwen en na een jaar vaststellen dat je reeds tien kilometer aankunt. Tevreden terugblikken en mijmeren, weet je nog … die eerste 500 meter, dat was lastig!
Elke leerling zou op de hoogte moeten zijn van de wet van Stern. Deze wet is genoemd naar de vioolvirtuoos Isaac Stern. Die wet zegt: hoe beter je techniek, hoe langer je kunt oefenen zonder dat het je gaat vervelen.
Daarom is het aangewezen dat leerkrachten van leerlingen nooit krachtinspanningen vragen die echt te hoog gegrepen zijn. Ze moeten integendeel proberen de leerling stap voor stap wat verder in te wijden in een vakgebied. Als leerling moet je ervaren dat er elke keer een kleine krachtinspanning nodig is om iets onder te knie te krijgen. En naarmate je vordert wordt het leuker omdat je de zaken beter beheerst. Dan is het ook mogelijk om een langere spanningsboog van inspanning en oefenen te bereiken.
Leuker leren? Wat eerst komt: even doorzetten, even doorbijten, even opnieuw proberen en daarna pluk je al snel de eerste vruchten van je inspanningen. Dan wordt leren vanzelf leuker. Als de minister bedoelt dat leren leuker moet zijn omdat je door te leren vaardigheden verwerft die je een stuk verder brengen in het leven, dan ga ik akkoord. Maar als hij bedoelt dat we “gamen” moeten toelaten in de les omdat we de leerlingen vanuit een soort klantgerichtheid tevreden moeten stellen, dan vraag ik me af: is deze minister van onderwijs ook van boven wijs?
Drie manieren om een pittige verkenningstocht aan te vatten
(Toespraak voor de leerlingen die na zes jaar vorming in onze school klaar zijn voor de stap naar het hoger onderwijs en voorbereid zijn om hun rol in de samenleving met voor zin voor verantwoordelijkheid en engagement op te nemen).
Beste leerlingen
Toen je hier zes jaar gelden je eerste stappen in onze school zette, beseften we dat je een lange tocht voor de boeg had. Op dat moment wisten we nog niet hoe de eindbestemming die je vandaag bereikt hebt er zou uitzien. Maar we hadden wel een idee over hoe we de tocht zouden opvatten. We hadden verschillende mogelijkheden.
Vergelijk het met een bergtocht. We hadden als eerste mogelijkheid kunnen kiezen voor de weg van de minste weerstand. De bergtop kun je het gemakkelijkst bereiken door de kabellift te nemen. Ook voor de leerkrachten-begeleiders is dat de weg van de minste inspanning. Het vraagt van hen weinig betrokkenheid, want ze moeten enkel ervoor zorgen dat je het uitgetekende traject volgt.
Er was nog een tweede mogelijkheid voor deze tocht. We hadden een erg steile weg kunnen kiezen. “Laat ze maar afzien, dat zal hen harden in het leven. En wie niet meekan, die laten we achter.” We hadden jullie te voet kunnen opjutten naar de top, zonder omzien en zonder verpozing, alleen denkend aan het feit dat je het ver moest brengen. Dan zou je misschien hijgend aankomen, te uitgeput om te genieten van wat je bereikt hebt en misschien met niet veel goesting om nog nieuwe tochten te ondernemen.
Ook deze tweede mogelijkheid leek ons niet de beste weg. Nee, we hebben gekozen voor een derde aanpak. We hebben de tocht doorheen onze school opgevat als een ontdekkingstocht waarbij we je nieuwsgierigheid hebben gewekt, waarbij we aandacht hadden voor je eigen ritme en mogelijkheden. We hebben er ook een groepsgebeuren van gemaakt omdat we wilden dat je ook met anderen rekening leerde houden en dat je mekaar stimuleerde en aanmoedigde.
Door te kiezen voor de derde weg, niet voor de kabellift en niet voor de prestatiegerichte uitputtingsslag, maar voor een boeiende ontdekkingstocht, was het ook duidelijk welke rol de leerkrachten moesten vervullen. Eerst en vooral moesten ze het pad effenen en jullie helpen om moeilijke hindernissen te nemen. Ze hebben jullie aangemoedigd en uitgedaagd, wetende dat je meer kunt dan je denkt. Voor een stuk waren jullie leerkrachten ook tochtgenoten, die meestapten onderweg en vlot inspeelden op nieuwsgierige vragen en ook op jullie soms studentikoze reacties.
Maar bovenal waren onze leerkrachten jullie gidsen. Ze hebben jullie op de tocht allerhande zaken leren ontdekken, ze hebben jullie ogen geopend. Onderweg hebben de leerkrachten geprobeerd om jullie interesse op te wekken voor landen en streken, voor mensen, hun taal, hun geschiedenis, hun wetenschappelijke inzichten, hun cultuur, hun literatuur en kunstuitingen, hun wijze van samenleven, hun organisatie van het economisch leven, hun zoektocht naar zingeving. Vanuit de verschillende leervakken hebben de leerkrachten je niet alleen de wereld laten ontdekken, maar je ook geholpen om iets van jezelf te ontdekken: hoe je denkt over maatschappelijke ontwikkelingen, wat je interesseert in de wetenschappen, hoe je jezelf kunt uiten in je moedertaal en in vreemde talen, in muziek en andere artistieke uitingen.
Ik ben ervan overtuigd, beste leerlingen, dat de leerkrachten je méér hebben geboden dan hun vak. Misschien onthoud je niet alles van het vak aardrijkskunde of chemie, maar ben je je leven lang die leraar dankbaar omdat hij je aanmoedigde en zo je zelfvertrouwen ondersteunde. Hopelijk denk je dankbaar terug aan die strenge leraar van een ander vak die je heeft leren werken zodat je nu met voldoende bagage en karakter je verdere studies kunt aanpakken. Of misschien studeer je straks verder biologie of geschiedenis omdat een leerkracht zijn enthousiasme voor haar vak op jou overgedragen heeft. En hopelijk ben je ook erkentelijk voor de vormende waarde van de leerkracht die je kleine kantjes zoals pestgedrag, egoïsme of gemakzucht bijschaafde.
Vandaag krijg je je diploma omdat je geslaagd bent in het leren, maar je zal pas geslaagd zijn in het leven als je de talenten waar we hier in deze school aan gewerkt hebt, inzet om mee te bouwen aan een menselijke en menswaardige wereld. Want menswording is het uiteindelijke humaniora-ideaal van ons onderwijs.
In de buitenbaan
‘In de buitenbaan’ van de Leuvense socioloog Luc Huyse was een van de eerste boeken die ik als student pedagogische wetenschappen (studierichting onderwijskunde) heel geboeid las. Je kent het beeld wel vanuit de atletiek: wie in de buitenbaan moet starten heeft een psychologisch nadeel, alhoewel de afstand voor elke loper uiteraard dezelfde is.
In de jaren 70 – de periode waarover het onderzoek van Luc Huyse gaat – zijn het de arbeiderskinderen die in de buitenbaan moeten starten. Zij krijgen af te rekenen met heel wat hindernissen bij het verwerven van hun maatschappelijke positie: omwille van financiële drempels maken ze veilige en minder ambitieuze studiekeuzes, ze zijn ondervertegenwoordigd aan de universiteit, ze studeren minder lang (geen tweede diploma of studeren in het buitenland voor hen) en later hebben ze minder toegang tot de vrije beroepen. De pessimistische conclusie van de onderzoekers was dat het onderwijs de sociale ongelijkheid niet volledig kan opheffen.
Een halve eeuw later vraag ik me af wie vandaag in de buitenbaan start. Dat zijn om te beginnen de allochtone leerlingen die omwille van de taalachterstand sterk benadeeld zijn. Maar ik haast me om erbij te zeggen dat vele van deze jongeren heel gedreven zijn. Ze zien in – en dat in tegenstelling tot veel Vlaamse leerlingen – dat onderwijs een hefboom is voor een beter leven. Daarnaast is er nog een tweede groep die op een bepaald moment in de buitenbaan terecht komt. Dat zijn de leerlingen die als gevolg van het zogenaamde watervalsysteem uiteindelijk in het BSO belanden.
Over dit BSO wil ik het nog even hebben. We zouden eigenlijk onze beste leerkrachten in deze onderwijsvorm moeten plaatsen. Leraren die het vertrouwen geven aan elke leerling dat ook voor hem of haar het onderwijs een hefboom is. De talenten die deze leerlingen hebben moeten in het onderwijs maximaal ontgonnen worden. Het BSO moet voor deze leerlingen een hefboom zijn zodat ze later in het maatschappelijk leven niet enkel op professioneel vlak maar ook als burger en lid van de samenleving aanzien, respect en invloed verwerven.
Een tijdje geleden ontstond er veel heisa toen het Antwerpse stadsbestuur de publicatie als stadsgedicht weigerde van een gedicht dat de Antwerpse stadsdichteres Ruth Laster samen met leerlingen uit het BSO geschreven had. Ruth Laster, die leerkracht is in het BSO, begon aan dit gedicht nadat ze haar BSO-leerlingen de vraag had gesteld of ze soms negatieve reacties kregen omdat ze niet in het ASO zaten, maar in de zogenaamde B-stroom beland waren.
Het gewraakte gedicht Losgeld opent met een klaroenstoot:
Olie-, oliedomme staat die leerlingen vanaf twaalf jaar
nog altijd letterlijk met ‘A’ labelt of ‘B’. Welkom in het middelbaar!
Aan Vlaanderen een vraag: wanneer ligt de maatschappij volledig plat?
Is dat wanneer de notarissen en de senators staken? Of als de loodgieters,
de bakkers en de havenarbeiders niet opdagen?
Verder in gedicht lees je tussen de regels haar waardering voor de kennis en de kunde die deze beroepsleerlingen en toekomstige vakspecialisten op school verwerven:
Terwijl wij, trappenmakers, de hellingsgraad berekenen, de ideale afstand tussen treden. Kunt gij dat, Vlaanderen? En weet gij alles, zoals wij, mecaniciens, over de juiste spanningskracht op bouten van de nokkenas of hoe de distributieriem vervangen dient
voor een perfecte kleptiming?
Het afschaffen van de negatieve B-labeling zal niet voldoende zijn om het buitenbaaneffect teniet te doen. We moeten om te beginnen iets doen aan het watervalsysteem waarbij ouders per definitie hun kind in het aso willen zien starten. We moeten bovendien meer waardering opbrengen voor praktisch-uitvoerende beroepen. En voor de algemene vorming in het beroepsonderwijs moeten we sterke leerkrachten zoals Ruth Laster inzetten: leerkrachten die de leefwereld en de taal van de beroepsleerlingen aanvoelen en bovendien vindingrijk genoeg zijn om hun eigen vakgebied tot bij de leerlingen te brengen.
Voor deze beroepsleerlingen moeten we de lat hoog durven leggen, ervoor zorgen dat ze kunnen doorgroeien in hun job en hun beroepsfierheid durven uitstralen. En we moeten blijven zoeken hoe we deze leerlingen uit het beroepsonderwijs een algemene vorming kunnen bijbrengen. Dat is nodig zodat zij later hun interesses kunnen ontplooien op het vlak van sport, cultuur, amusement, vrije tijd en zich ook betrokken voelen bij het wereldgebeuren en maatschappelijke thema’s zoals intercultureel samenleven, klimaat, politiek. Als we zowel voor de algemene als voor de specifieke vorming de talenten en de interesses van elke leerling maximaal ontplooien, is het B-label niet langer relevant want dan wordt elke leerling een A-leerling.
Een gekwelde leraar
Een ervaring van toen ik zelf nog op de schoolbanken zat. Ik herinner me hoe op een lauwe schooldag een van mijn leraren zonder dat dit iets met de les te maken had, een gedicht van Goethe in het Duits begon voor te dragen.
Er zat iets aandoenlijks in de manier waarop hij dit gedicht voordroeg. Bij de laatste versregels klonk zijn stem berustend en in-droevig. De impact van zijn voordracht versterkte hij nog door op het einde zijn ogen zachtjes te sluiten en de stilte nog even aan te houden. We waren muisstil. Wat bracht die leraar ertoe om dit gedicht van Goethe voor te dragen? Aan ons dan nog, een groep onrustige pubers die hij soms maar moeilijk de baas kon.
Boven elke bergtop
heerst rust,
in elke boomkruin
bespeur je
amper nog een zucht;
de vogels zwijgen in het loof.
Wacht maar, spoedig
Rust jij ook.
Über allen Gipfeln
Ist Ruh’,
In allen Wipfeln
Spürest du
Kaum einen Hauch;
Die Vögelein schweigen im Walde.
Warte nur, balde
Ruhest du auch.
Ik merkte dat er zich iets afspeelde in het gemoed van deze leraar. Maar wat? Was er iets waar hij mee worstelde? Waren er rondtollende gedachten die hem kwelden?
Enkele jaren later kreeg ik een vermoeden van wat er misschien in het hoofd van die man omging. In een verzamelbundel met poëzie over de oorlog trof ik het gedicht ‘Lumumba’s gebit’ van Hugo Claus aan. Het gedicht gaat over de moord op de Congolese onafhankelijkheidstrijder Patrice Lumumba, de eerste democratisch verkozen president van de Republiek Congo, die al na enkele weken werd afgezet door een staatsgreep en in duistere omstandigheden om het leven kwam. De inspecteur-generaal van de politie van Katanga kreeg de opdracht om het lijk van Lumumba te doen verdwijnen. En Hugo Claus walgt ervan: ‘en nu pas komt aan het trage licht hoe Lumumba vernietigd werd. Hoe de Belgische politie-inspecteur Gerard Soete het lijk bewerkte met een zaag en zwavelzuur. Tot er niets overbleef.’
Daar stond zijn naam zwart op wit als een epitaaf op een graf. Gerard Soete was de leraar die aan ons, onwillige pubers, les had gegeven. Ik was onthutst toen ik las wat meneer Soete, deze voor ons in-brave man, had aangericht. ‘Ik weet wie Lumumba vermoord heeft,’ had hij ons inderdaad ooit eens terloops toevertrouwd op het moment dat hij ons het manuscript toonde van een roman die hij net beëindigd had. Maar op dat moment snapten we de draagwijdte van zijn mededeling niet, we wisten nauwelijks wie Lumumba was.
Pas zoveel jaren later, met het lezen van het gedicht van Claus drong deze bekentenis in haar volle zwaarte tot me door. En op hetzelfde moment dacht ik aan het boek dat we bij Gerard Soete als verplichte lectuur moesten lezen: De zonderlinge geschiedenis van dr. Jekyll and Mister Hyde. In dit boek vertelt R.L. Stevenson over dr. Jekyll die een en ander te verbergen had en door het innemen van een drankje zijn goede persoonlijkheidseigenschappen scheidt van zijn slechte. Stevenson illustreert in zijn novelle de idee hoe menselijke persoonlijkheden het samenspel van goed en kwaad kunnen weerspiegelen. Geen toeval dat Gerard Soete, die ongetwijfeld innerlijk worstelde met de loyaliteit tegenover zijn eigen persoon, ons dit boek liet lezen.
Dit voorval maakte een geweldige indruk op mij en het heeft zijn sporen nagelaten in mijn opvattingen over de dualiteiten in het leven. De worsteling van de goede mens en zijn gebreken en de dualiteit tussen goed en kwaad in de samenleving heb ik in mijn schooltijd reeds leren kennen. En hier past het ook om te zeggen dat de verplichte lectuur op school voor mij een eyeopener was: hoe je met fictieve verhalen de wereld in zijn ware gedaante kunt tonen. Dankjewel meneer Soete, dat je ons de ogen opende voor de echte wereld.
Leerkrachten hebben nood aan leer-kracht
(Deze column verscheen als opinieartikel in De Standaard van vrijdag 10 maart 2017)
De job van leraar is niet meer dezelfde als die van twintig jaar geleden. Vandaag worden leerkrachten voortdurend met nieuwe uitdagingen geconfronteerd. Daarom is een loopbaanpact dringend nodig. Het valt me op dat in de huidige loopbaanvoorstellen héél weinig te lezen valt over welke kansen we leerkrachten willen geven om zich gedurende hun loopbaan verder te professionaliseren. Als we straks in staat zijn om – gezien het dreigend lerarentekort – vele en vooral goed getalenteerde jongeren aan te trekken voor een job in het onderwijs, dan zijn we er nog niet. Want dan blijft de vraag open hoe we ervoor kunnen zorgen dat deze mensen uitgroeien tot ervaren leraren. En ook dan zijn we er nog niet. Want ervaren leraren moeten kunnen doorgroeien tot expert-leraren.
Leerkrachten staan voor nieuwe uitdagingen: het inspelen op leerlingenverschillen, het integreren van ICT in de lessen, het antwoord bieden op leerproblemen en gedrags- en psychosociale problemen en het motiveren van leerlingen. Om aan die uitdagingen het hoofd te bieden, zal de leerkracht meer dan nu het geval is een ontwerper van leeractiviteiten moeten zijn in plaats van uitvoerder. Hij of zij zal zoveel meer moeten zijn dan een coach. Dat pedagogisch refreintje raakt gelukkig stilaan uitgezongen, want lesgeven vraagt veel meer dan toekijken vanop de zijlijn.
Hoeveel creativiteit en inventiviteit vraagt het immers niet om in te breken in de overgeprikkelde leefwereld van de huidige internet- en Facebookgeneratie en kinderen en jongeren te boeien voor wetenschappen en talen, voor cultuur en zingeving, voor wiskunde en techniek. We hebben daarom leraren nodig die niet enkel deskundig en gedreven zijn in hun vakgebied, maar die evenzeer specialist zijn in leer- en motivatiepsychologie, leraren die zicht hebben op leer- en gedragsproblemen als ADHD, dyslexie en concentratiestoornissen, én maatschappelijk betrokken leraren die de brug vormen tussen traditie en toekomst. Elke vacature voor een job in het onderwijs zou deze teaser moeten bevatten: “GEZOCHT: creatieve en enthousiaste ontwerper van leerprocessen, gedreven om jonge mensen uit hun tent te lokken en de wereld in te leiden.”
Om deze creatieve ontwerpers een loopbaan lang gedreven te houden is permanente professionalisering nodig. En juist op dat punt scoort Vlaanderen niet bijster goed. Het recentste TALIS-onderzoek van de OESO (2013) bracht aan het licht dat Vlaamse leerkrachten minder samenwerken dan hun Europese collega’s. Ook op het vlak van meerdaagse, intensieve navormingsactiviteiten scoort Vlaanderen ondermaats. Ondertussen is er niet veel beterschap. Integendeel, het reeds schrale budget voor navorming werd door minister Crevits nog verder ingekrompen.
Ervaring op zich is niet voldoende om meesterschap te verwerven. In Vlaanderen kunnen we zeker nog een tandje bijsteken op het vlak van praktijkleren, als een van de vormen van professionalisering. Dit leren van en door de praktijk kan op velerlei manieren: samen lessen voorbereiden of proefwerken opstellen, leraren die elkaars lessen volgen, collega’s die iets nieuws uitproberen in de eigen les en daarover samen reflecteren, leraren die samen met leerlingenbegeleiders zoeken naar een handelingsplan voor een moeilijke leerling of klasgroep …
Een slotgedachte over de waardering van het lerarenambt. Leeractiviteiten ontwerpen, vraagt tijd. Tijdrovend is het ook om te zoeken naar zinvolle ICT-toepassingen om te kunnen differentiëren in de les. Overleggen en samenwerken met collega’s, maar ook met ouders en externe begeleiders, ook dat vraagt tijd. Meer tijd is er ook nodig voor het volgen van navormingsactiviteiten en voor praktijkleren. Hoe schrijven we dit tijdskrediet in in de loopbaan van de leraar? In elk geval niet door de lesopdracht van de leerkracht secundair onderwijs met tien procent op te trekken, zoals minister Crevits nu voorstelt.